13
‘De huishoudster is naar de kerk, opa is zo doof als een kwartel en ik stond onder de douche; daarom stond u helaas zo lang op de stoep in dit afgrijselijke weer.’
Het was donker in de hal, een twee verdiepingen hoog, gelambriseerd gewelf met een statige trap die naar een tussenbordes leidde. Will vond het huis even uitnodigend als een museum en maakte zich zorgen dat hij per ongeluk een porseleinen bord, een klok of een vaas zou omgooien. Ze drukte op een schakelaar en een gigantische Waterford-kroonluchter boven hun hoofd verspreidde een gloed alsof er hoog in de lucht een vuurpijl was afgestoken.
Ze nam zijn jas aan, hing hem aan een kapstok en zette zijn weekendtas eronder. Zijn aktetas wilde hij bij zich houden. ‘Laten we maar snel naar het vuur gaan.’
De blikvanger van de Grote Zaal in tudorstijl was een gigantische schouw, groot genoeg om een varken in te roosteren. Het hout rond de schouw was zo donker als ebbenhout en voorzien van prachtig houtsnijwerk dat glom van ouderdom. De robuuste schoorsteenmantel wekte een middeleeuwse indruk, maar kennelijk had iemand in het verre verleden de hardhouten balken bedekt onder een dubbele rij Delfts blauwe tegels. Er brandde een bescheiden vuurtje, dat klein en ontoereikend leek gezien de grootte van de zaal. De schoorsteen trok niet best en kleine rookslierten walmden de kamer in en kringelden omhoog naar het hoge notenhouten plafond. Uit beleefdheid probeerde hij niet te kuchen, maar hij kon het niet onderdrukken.
‘Sorry voor de rook. Daar moet iets aan gedaan worden. Neemt u plaats.’ Ze gebaarde naar de zachte, bobbelige fauteuil die het dichtst bij het vuur stond. Hij ging zitten en rook een scherpe, zure urinegeur. Ze boog zich voorover, legde nog een paar houtblokken op het vuur en porde met de pook in de vlammen. ‘Ik zal eerst maar een pot koffie zetten en mezelf een beetje toonbaar maken. Ik beloof dat ik niet lang wegblijf.’
‘U hoeft zich voor mij niet te haasten, mevrouw.’
‘Ik heet Isabelle.’
Hij glimlachte naar haar. ‘Will.’
Zijn waterige, geïrriteerde ogen dwaalden door de Grote Zaal, die geen enkel raam bevatte en vol stond met meubels en snuisterijen die in de loop der eeuwen waren vergaard. Het deel bij de schouw werd zo te zien het meest gebruikt. De banken en stoelen stamden uit de twintigste eeuw en waren ontworpen met het oog op comfort. Hij zag diverse leeslampen en tafels vol kranten en tijdschriften, die her en der een witte kring in het hout vertoonden waar iemand ooit een nat glas had neergezet. Het midden en de zijkanten van de Grote Zaal deden aan een museum denken en als Hendrik VIII van een jachtpartij zou zijn teruggekeerd, zou hij zich op zijn gemak hebben gevoeld tussen alle pracht en praal. De van cassettes voorziene notenhouten muren waren van boven tot onder bedekt met wandkleden, opgezette dieren en schilderijen: tientallen beroete doeken met zuur kijkende, bebaarde Cantwells die uitgedost waren met volantkragen, mantels en wambuizen. Een galerij van exclusieve herenmode door de eeuwen heen. De opgezette koppen van hertenbokken met ogen die uitstraalden dat ze door de dood waren verrast, maakten duidelijk hoe de heren van stand hun tijd doorbrachten.
Het merendeel van het meubilair stond op of rond een gigantisch Perzisch tapijt dat aan de randen versleten was, maar in het midden nog in volle glorie te bewonderen was, omdat dat gedeelte beschermd werd door een eiken bankettafel die omringd werd door bijpassende stoelen met een rode bekleding. Op de gestoffeerde rug van elke stoel was één enkele tudorroos geborduurd. Twee zware zilveren kandelaars zo groot als honkbalknuppels stonden op beide uiteinden van de tafel en waren voorzien van dikke witte kaarsen, die half zo breed als hoog waren.
Na een tijdje stond Will op en hij begon de donkere hoeken van de kamer te onderzoeken. Elk oppervlak en elk kunstvoorwerp was bedekt met een dikke laag stof. Zelfs een heel legertje schoonmaaksters met plumeaus zou er een zware klus aan hebben. Hij zag een openstaande deur die naar een andere, donkere kamer leidde: de bibliotheek. Hij wilde net naar binnen lopen toen Isabelle verscheen, met een dienblad met koffie en koekjes. Haar blonde haar zat in een paardenstaartje en ze had een beetje oogmake-up en een vleugje lippenstift aangebracht.
‘Ik zou eigenlijk nog een paar lampen moeten aandoen. Het lijkt wel een mausoleum hier binnen. Deze zaal is in de vijftiende eeuw gebouwd. Kennelijk hadden ze geen enkele behoefte om een beetje licht binnen te laten. Ik neem aan dat ze dachten dat het gezonder was om zichzelf hier op te sluiten.’
Tijdens de koffie vroeg ze hem naar zijn reis en vertelde ze hem hoe verbaasd en geïntrigeerd haar grootvader en zij waren geweest toen ze een telefoontje hadden gekregen van degene die hun boek had gekocht. Isabelle wilde er graag meer over weten, maar Will wilde wachten tot haar grootvader zijn dutje had gedaan en zich bij hen voegde. Kennelijk leed de man aan slapeloosheid en was het niet ongebruikelijk dat hij tegen zonsopkomst in slaap viel en pas rond de middag wakker werd. Tijdens het wachten doodden ze de tijd door over elkaars levens te vertellen. Beiden waren geboeid door het leven van de ander.
Isabelle leek diep onder de indruk van het feit dat ze met een levensechte ex-fbi-agent praatte, die ze tot dusver alleen uit films en boeken kende. Ze bleef gebiologeerd in zijn blauwe ogen staren terwijl hij haar met zijn zangerige accent verhalen vertelde over oude zaken.
Will bracht het gesprek op haar en toen zij het woord nam, genoot hij van haar charme en sprankelende persoonlijkheid, en bewonderde hij haar onzelfzuchtigheid. Ze had haar studie een jaar onderbroken om voor haar grootvader te zorgen die moest wennen aan een leven zonder zijn vrouw, met wie hij vijftig jaar getrouwd was geweest. Ze zou net aan het laatste jaar van haar studie Europese geschiedenis in Edinburgh beginnen toen lady Cantwell door een fatale hartaanval werd getroffen. Isabelles ouders woonden in Londen en probeerden de oude man over te halen bij hen in trekken, maar hij weigerde vierkant. Hij was geboren in Cantwell Hall en wilde daar als rechtgeaarde Cantwell ook sterven. Uiteindelijk zou een van beide partijen moeten toegeven, maar Isabelle kwam met een tijdelijke oplossing.
Ze was altijd al dol geweest op het huis en deed nu alvast onderzoek voor haar proefschrift over de Engelse Reformatie, terwijl ze daarnaast haar rouwende opa troostte. Ze vertelde Will dat de Cantwells een afspiegeling in het klein vormden van het zestiende-eeuwse schisma tussen de katholieken en de protestanten, en dat Cantwell Hall die aardverschuiving had meegemaakt. Ze was bang dat wanneer lord Cantwell overleed, de successierechten de familie ertoe zouden dwingen het huis te verkopen; in het ergste geval aan een projectontwikkelaar en in het gunstigste geval aan monumentenzorg. Dat zou het einde zijn van het familielandgoed dat sinds de dertiende eeuw in hun bezit was, toen koning Jan een groot stuk land had geschonken aan de eerste Cantwell, Robert van Wroxall, die er een vierkante stenen toren op had gebouwd.
Eindelijk begon ze over het boek. Zij en lord Cantwell waren dolblij dat het zo’n astronomisch bedrag had opgebracht bij de veiling, maar ze vond het erg jammer dat het verkocht was. Al van jongs af aan had het boek haar gefascineerd. Ze vond het vreemd en mysterieus, en ze vertelde Will dat de datum op de rug van het boek haar belangstelling voor die periode van de geschiedenis had aangewakkerd.
Maar ze was hoe dan ook blij, gaf ze toe, dat de opbrengst van het boek het landgoed nog een tijdje langer draaiende zou houden, hoewel het niet genoeg was om de zeer kostbare en dringende, structurele problemen aan te pakken, zoals optrekkend vocht, verrotte balken, een dak dat vernieuwd moest worden, de elektrische bedrading en het sanitair, waar een normaal mens gillend gek van zou worden. Ze zei gekscherend dat ze waarschijnlijk alles in het huis zouden moeten verkopen om het pand zelf op te knappen.
Will genoot van het gesprek en voelde zich daar schuldig over. Ze was verdomme van dezelfde leeftijd als zijn dochter! En ondanks zijn ruzie met Nancy was hij een gelukkig getrouwde man die net een zoon had gekregen. Toch had hij liever gezien dat Isabelle niet zo knap was geweest. Haar lange, sensuele lichaam en vlijmscherpe intellect waren als een dubbelloopsgeweer dat recht op zijn borst was gericht. Hij was bang dat hij door één enkel schot als een blok voor haar zou vallen. Maar hij was in elk geval nuchter. Dat scheelde.
Provocerend vroeg hij: ‘Hoeveel zou het kosten om het huis op te knappen en toekomstige belastingproblemen te verhelpen?’
De vraag overrompelde haar. ‘Wat een vreemde vraag.’
‘Maar hoeveel denk je? Ongeveer.’
‘Tja, ik ben geen aannemer of accountant, maar ik denk dat het in de miljoenen loopt.’
Will grijnsde ondeugend. ‘Ik heb misschien iets bij me dat al je problemen kan oplossen.’
Ze trok haar wenkbrauwen argwanend op en zei op droge toon: ‘Dat zou fantastisch zijn. Dan zal ik maar eens gaan kijken waar opa blijft.’
Ze stond net op om hem te halen, toen de oude man de Grote Zaal binnenschuifelde en Will met een vorsende blik aankeek.
‘Wie is dat?’ riep hij.
Isabelle antwoordde op luide toon, zodat hij het goed kon verstaan: ‘Dit is meneer Piper uit Amerika.’
‘O, dat is waar ook. Dat was ik vergeten. Het is een heel eind hiernaartoe. Ik snap niet waarom hij niet gewoon heeft gebeld.’
Ze nam lord Cantwell bij de arm en leidde hem naar Will om hen aan elkaar voor te stellen.
Lord Cantwell was ruim in de tachtig en grotendeels kaal, op een krans warrig, zilvergrijs haar na. Zijn rode, door eczeem geteisterde gezicht was een vruchtbare bodem voor plukjes haar die het scheermes had gemist. Hij was op z’n zondags gekleed in een keperbroek en een jasje met visgraatmotief, en droeg een das van zijn oude universiteit die zo versleten was dat hij glom. Will zag dat zijn broek te groot was en dat zijn riem op een nieuw gaatje sloot. Dat wees op recent gewichtsverlies – geen goed teken bij een oudere man. Cantwell was stram van de jicht en aan zijn manier van lopen was te zien dat hij nog niet op gang was gekomen. Toen Will lord Cantwells hand schudde, rook hij opnieuw een urinegeur, maar nu veel sterker, en hij concludeerde dat hij in de favoriete stoel van de man had gezeten.
Will stond zijn stoel af aan Cantwell, wat hem een goedkeurende blik van Isabelle opleverde. Ze schonk een mok koffie in voor haar grootvader, stookte het vuur op, bood Will haar stoel aan en trok voor zichzelf een voetenbankje bij.
Cantwell was geen man die om de hete brij heen draaide. Hij slurpte een slok koffie naar binnen en zei met bulderende stem: ‘Waarom hebt u in vredesnaam tweehonderdduizend pond voor mijn boek betaald? Daar ben ik blij om, begrijp me niet verkeerd, maar ik snap niet dat het zoveel waard kan zijn.’
Will antwoordde op luide toon: ‘Ik ben niet de koper. Meneer Spence heeft u gebeld. Hij is de koper en hij is heel geïnteresseerd in het boek.’
‘Waarom?’
‘Hij denkt dat het een waardevol historisch document is en heeft er een paar theorieën over. Hij heeft me gevraagd hiernaartoe te komen om te zien of ik er meer over aan de weet kan komen.’
‘Bent u historicus, net als mijn Isabelle? Jij dacht ook dat het boek waardevol was, nietwaar Isabelle?’
Ze knikte en glimlachte trots naar haar grootvader.
‘Ik ben geen historicus. Maar ik ben gewend zaken te onderzoeken.’
‘Meneer Piper is een voormalig fbi-agent,’ liet Isabelle weten.
‘Eentje van J. Edgar Hoovers bende, dus? Ik heb die man nooit gemogen.’
‘Hij is al geruime tijd overleden, meneer.’
‘Juist ja. Nou, hoe dan ook, ik denk niet dat ik u van dienst kan zijn. Zo lang ik het me kan herinneren was dat boek al in de familie. Mijn vader wist niet waar het vandaan kwam en mijn grootvader ook niet. Ze hebben het altijd beschouwd als een curiositeit, een of ander gemeenteregister, waarschijnlijk afkomstig van het vasteland van Europa.’
Het was tijd om zijn troef uit te spelen. ‘Ik heb iets te vertellen,’ zei Will, die de twee beurtelings recht aankeek om de spanning op te voeren. ‘Er zat iets verborgen in het boek wat heel kostbaar zou kunnen zijn en ons misschien kan helpen om een paar vragen over de herkomst ervan te beantwoorden.’
‘Ik heb het boek van voor naar achteren doorgenomen en elke bladzijde bekeken!’ protesteerde Isabelle. ‘Wat zat er dan in verborgen? Waar?’
‘Onder het schutblad achterin. Er zat een vel perkament onder.’
‘Wel verdomme!’ riep Isabelle uit. ‘Verdomme! Verdomme!’
‘Let een beetje op je taalgebruik,’ berispte Cantwell haar.
‘Het was een gedicht,’ ging Will door, die inwendig plezier had om de spontane uitbarsting van Isabelle. ‘Er was geen tijd om het na te zoeken, maar een collega van meneer Spence denkt dat het gedicht over het boek gaat.’ Hij besloot de twee nog wat langer in spanning te laten. ‘Raad eens wie het geschreven heeft?’
‘Nou, wie?’ Isabelle klonk ongeduldig.
‘Wil je geen gokje wagen?’
‘Nee!’
‘Wat dacht je van William Shakespeare.’
De oude man en de jonge vrouw keken elkaar eerst aan.
‘U houdt ons voor de gek!’ bulderde Cantwell gepikeerd.
‘Dat meen je niet!’ riep Isabelle.
‘Ik zal het jullie laten zien,’ zei Will, ‘en ik wil een deal maken. Als het inderdaad authentiek blijkt te zijn, dan zou het volgens een van mijn compagnons miljoenen waard zijn, misschien zelfs tientallen miljoenen. Volgens hem is er geen enkel document bekend dat in Shakespeares eigen handschrift is geschreven, en dit juweeltje draagt zijn handtekening, althans gedeeltelijk. Het is ondertekend met W.Sh. Meneer Spence houdt het boek, maar hij is bereid het gedicht terug te geven aan de Cantwell-familie als jullie ons ergens mee helpen.’
‘Waarmee dan?’ vroeg Isabelle achterdochtig.
‘Het is een raadselgedicht. Er wordt gezinspeeld op aanwijzingen over het boek die ergens verborgen zijn en we vermoeden dat ze in Cantwell Hall verborgen zijn. Misschien bestaan die aanwijzingen nog steeds of misschien zijn ze lang geleden al verdwenen. Als jullie me willen helpen met mijn zoektocht, is het gedicht voor jullie, of we iets vinden of niet.’
‘Waarom zou die Spence ons iets willen teruggeven waarvan hij de rechtmatige eigenaar is?’ vroeg Cantwell zich hardop af. ‘Ik geloof niet dat ik zoiets zou doen.’
‘Meneer Spence is al een rijk man. En hij heeft niet lang meer te leven. Hij wil het gedicht ruilen voor een paar antwoorden, zo simpel ligt het.’
‘Mogen we het zien?’ vroeg Isabelle.
Will haalde het perkament, dat in een transparante plastic beschermhoes zat, uit zijn aktetas en overhandigde het haar met een zwierig gebaar.
Ze bestudeerde het een paar tellen en haar lippen begonnen te trillen van opwinding. ‘Can’t be well,’ fluisterde ze.
Ze had het meteen in de gaten.
‘Wat zei je?’ vroeg de oude man geïrriteerd.
‘Het bevat een verwijzing naar onze familie, opa. Ik zal het gedicht voorlezen.’
Ze droeg het sonnet met heldere stem voor en de speelse woordgrapjes en de ernst kwamen door de nuances in haar stem goed tot hun recht. Het klonk perfect, alsof ze het al eerder had gelezen en geoefend had hoe ze het zou declameren.
Lord Cantwell fronste zijn wenkbrauwen. ‘1581, zei je toch?’
‘Ja, opa.’
Hij legde zijn handen op de armleuningen van zijn stoel en kwam moeizaam overeind voor Will of Isabelle kon toeschieten om hem een handje te helpen, en schuifelde naar een donkere hoek van de Grote Zaal. Ze volgden hem en hoorde hem mompelen: ‘Shakespeares grootvader, Richard, kwam hier uit het dorp. Wroxall behoort ook tot het Shakespeare-erfgoed.’ Zijn ogen speurden de muur af. ‘Waar is hij? Waar is Edgar?’
‘Welke Edgar, opa? Er waren er meerdere.’
‘Je weet wel, de reformant. Niet het zwartste schaap van de familie, maar hij komt aardig in de buurt. Hij was de landheer in 1581. Daar heb je hem. Tweede van links, halverwege de muur. Zie je hem? De vent met die belachelijk hoge kraag. Niet een van de aantrekkelijkste Cantwells, maar door de eeuwen heen is er nogal wat genetische variatie opgetreden binnen de familie.’
Isabelle knipte een schemerlamp aan en richtte het schijnsel op het portret van een barse man met een puntkin en een rossig sikje, die in een driekwartpose was afgebeeld en een opgeblazen houding had aangenomen waar de arrogantie van afdroop. Hij droeg een nauwsluitend, zwart tuniek met grote gouden knopen en had een taps toelopende hoed in Nederlandse stijl met een brede rand op zijn hoofd.
‘Ja, dat is hem,’ bevestigde Cantwell. ‘Een tijd terug was er iemand van de National Gallery op bezoek die zei dat het misschien geschilderd was door Robert Peak de Oudere. Zeg dat maar tegen je vader wanneer ik het hoekje omga, Isabelle. Dat portret brengt misschien een leuk bedrag op als hij het moet verpatsen.’
Ze schrokken toen er ineens een schelle vrouwenstem klonk. ‘Hallo! Ik ben er weer. Over een uurtje heb ik de lunch klaar.’ De huishoudster – een kleine, gezette vrouw –, met haar natte hoofddoek nog op, hield haar handtas stevig vastgeklemd en zag er doortastend uit.
Isabelle riep terug: ‘Onze gast is er, Louise.’
‘Dat zie ik. Heb je de schone handdoeken gevonden die ik had klaargelegd?’
‘We zijn nog niet boven geweest.’
‘Waar zijn je manieren?’ mopperde de vrouw. ‘Laat je gast zich even opfrissen. Hij heeft een lange reis achter de rug. En stuur je grootvader naar de keuken voor zijn pillen.’
‘Wat zegt ze?’ mompelde de oude man humeurig.
‘Louise zegt dat het tijd is voor je pillen.’
Cantwell keek op naar het portret van zijn voorvader en haalde verontschuldigend zijn schouders op. ‘We zullen dit tot later moeten bewaren, Edgar. Die vrouw jaagt me de stuipen op het lijf.’
De gastenvleugel op de eerste verdieping was kil en donker. Ze liepen door een lange gang voorzien van gelambriseerde wanden en lange versleten vloerlopers, met om de paar meter een schemerige gloeilamp als verlichting en kamers aan beide zijden, net als in een hotel. Wills kamer keek uit op de achterkant van het huis. Hij liep naar de ramen en keek naar de stortbui die in alle hevigheid was losgebarsten, terwijl hij afwezig een paar dode vliegen van de vensterbank veegde. Recht beneden hem lag een stenen terras met erachter een grote, wilde tuin waarin fruitbomen te zien waren, die heen en weer zwiepten op het ritme van de heftige windvlagen en de slagregen. Aan zijn rechterhand zag hij een stukje van wat zo te zien een stal was en boven het dak ervan zag hij de torenspits van een ander gebouwtje uitsteken, dat door de zware regen niet goed te zien was.
Nadat hij zich met wat water had opgefrist, ging hij op het hemelbed zitten en haalde hij zijn mobieltje tevoorschijn. Zijn accu had nog één blokje, wat waarschijnlijk net genoeg was voor een telefoontje naar huis. Hij stelde zich het ongemakkelijke gesprek voor. Wat kon hij in vredesnaam zeggen dat hem niet nog meer problemen zou bezorgen? Het leek hem beter om eerst zijn zaken af te wikkelen en dan naar huis te vliegen om in eigen persoon een poging te doen de kilte in zijn huwelijk te verdrijven. Dus besloot hij een sms’je te sturen: goed aangekomen. kom snel naar huis. hvj, will.
De slaapkamer deed hem aan die van een oude dame denken: veel droogboeketten, kussens met tierelantijntjes en kanten gordijnen. Hij schopte zijn schoenen uit, ging boven op de gebloemde sprei liggen, dutte in en werd een uur later pas wakker van Isabelles stem die klonk als een klok, helder en hoog. De lunch was klaar.
Will had genoeg eetlust om alles te verorberen wat Louise hem voorzette. De traditionele Engelse zondagslunch beviel hem uitstekend. Hij was nu eenmaal een aardappelen-en-vleesman en deed zich te goed aan gebraden rosbief met jus, gebakken aardappelen, doperwtjes en peentjes, maar bedankte voor een derde glas bourgogne.
‘Is het bekend of Shakespeare Cantwell Hall ooit heeft bezocht?’ vroeg Isabelle aan haar grootvader.
De oude man antwoordde met een mond vol doperwtjes: ‘Daar heb ik nooit iets over gehoord, maar het is heel goed mogelijk. Als kind heeft hij waarschijnlijk veel in deze buurt rondgezworven. We waren een vooraanstaande familie, die voor het merendeel tijdens die afschuwelijke periode het katholieke geloof trouw is gebleven, en de Shakespeares waren waarschijnlijk in het geheim ook katholiek. En zelfs toen hadden we al een prachtige bibliotheek die hem vast geïnteresseerd zou hebben. Dus het is heel goed mogelijk.’
‘Hebt u enig idee waarom Edgar Cantwell de moeite zou nemen om een gedicht te laten schrijven, aanwijzingen te verbergen, om dan vervolgens het gedicht in het boek te verstoppen?’ vroeg Will.
Cantwell slikte zijn doperwten door en dronk zijn laatste restje wijn op. ‘Het waren roerige tijden en je werd zonder pardon vermoord vanwege je geloof. Ik denk dat ze het vermoeden hadden dat het boek gevaarlijk was. Ik neem aan dat ze zich er niet toe konden zetten om het te vernietigen. Dus besloten ze het belang ervan op een creatieve manier te verbergen. Dat is waarschijnlijk een verklaring die nergens op slaat, maar dat is wat ik ervan denk.’
Isabelle straalde. ‘Mijn dissertatie zou weleens een heel interessante wending kunnen nemen.’
‘Nou, wat zeggen jullie ervan?’ vroeg Will. ‘Hebben we een deal?’
Isabelle en lord Cantwell knikten. Ze hadden Wills voorstel besproken toen hij een dutje deed.
‘Ja,’ zei Isabelle. ‘Laten we na de lunch maar met onze zoektocht beginnen.’